Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2580

Datum uitspraak2007-03-06
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers123999/06-1455
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld dat het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen na de echtscheiding niet in stand kan blijven, zodat haar verzoek zal worden afgewezen.


Uitspraak

Sector Familie- en Jeugdrecht echtscheiding zaak-/rekestnr.: 123999/06-1455 (echtscheiding) 128854/06-3778 (verdeling) beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 6 maart 2007 in de zaak van: [naam man], wonende te Haarlem, hierna mede te noemen: de man, procureur mr. R.M. Vessies, tegen [naam vrouw], wonende te Haarlem, hierna mede te noemen: de vrouw, procureur mr. M.A. Smid. Verloop van de procedure Bij verzoekschrift is door de man een verzoek tot echtscheiding ingediend, alsmede verzoeken met betrekking tot de vaststelling van een omgangsregeling, het huurrecht van de echtelijke woning en de verdeling. De vrouw heeft zich gerefereerd ten aanzien van de verzoeken tot echtscheiding en met betrekking tot de echtelijke woning. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken met betrekking tot vaststelling van een omgangsregeling en de verdeling. Zij heeft tevens een verzoek tot gezagwijziging en met betrekking tot een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen verzocht. De man heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw. De vrouw heeft haar verzoek met betrekking tot de echtelijke woning gewijzigd en verzocht om toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning aan haar. Hierna is de zitting bepaald; deze heeft 30 januari 2007 plaatsgevonden, in aanwezigheid van de man, bijgestaan door mr. Vessies voornoemd, en de vrouw, bijgestaan door mr. M.R.H. Meijer. Tevens was aanwezig [naam], tolk in de Arabische taal. Beoordeling Ten aanzien van de rechtsmacht Door de omstandigheid dat de vrouw de Marokkaanse nationaliteit bezit en de man de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag dient te worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt. Deze vraag wordt ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding in bevestigende zin beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Met betrekking tot de nevenvoorzieningen tot verdeling en de minderjarigen komt de rechtbank rechtsmacht toe daar de rechtbank bevoegd is ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding. Met betrekking tot de nevenvoorziening tot toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning komt de rechtbank rechtsmacht toe daar de rechtbank bevoegd is ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding en deze woning in Nederland gelegen is. Ten aanzien van het toepasselijk recht Vervolgens komt aan de orde welk rechtsstelsel op het verzoek tot echtscheiding en de nevenvoorzieningen van toepassing is. Aangezien door partijen een onweersproken keuze voor het Nederlandse recht is gedaan wordt dat recht toegepast op het verzoek tot echtscheiding. De nevenvoorziening tot verdeling wordt beheerst door het Nederlandse rechtsstelsel, aangezien partijen hun eerste huwelijksdomici¬lie (naar de rechtbank als vaststaand aanneemt) in Nederland vestigden. Op de nevenvoorziening tot toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning is het Nederlands recht van toepassing, aangezien die woning in Nederland is gelegen. Op de nevenvoorzieningen met betrekking tot de minderjarige is het Nederlandse recht van toe¬pas¬sing, nu aannemelijk is geworden dat de minderja¬ri¬ge haar gewone verblijfplaats in Neder¬land heeft. Verdere beoordeling Het verzoek tot echtscheiding kan als onweersproken worden toegewezen. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat zij wordt belast met het eenhoofdig gezag over [naam kind], de dochter van partijen. Zij acht de man niet geschikt om het gezag over het kind te blijven uitoefenen, aangezien de man haar en haar dochter in de zomer van 2005 heeft ontvoerd naar Marokko. De man heeft in Marokko met behulp van familieleden haar dochter van haar afgenomen. De vrouw verwijst naar het proces-verbaal van aangifte van mishandeling van 3 december 2005. De man heeft hiertegen verweer gevoerd. De vrouw is van de ene dag op de andere met zijn dochter vertrokken naar Marokko, waarop de man een zoektocht heeft gestart in Marokko. Pas recent weet hij dat de vrouw in Nederland verblijft. De man betwist hetgeen opgenomen is in het proces-verbaal van aangifte. Uitgangspunt van de wet is dat in beginsel beide ouders na de echtscheiding gezamenlijk met het gezag belast blijven, tenzij het belang van de kinderen met zich brengt te bepalen dat het gezag aan een van hen alleen toekomt. De afwezigheid van communicatie is op zichzelf onvoldoende grond voor eenhoofdig gezag. Dit kan anders zijn indien tevens vaststaat dat de ouders niet in staat zijn om beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg te kunnen nemen, althans niet in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders, in het bijzonder in de periode waarin de echtscheiding en de daarmee verband houdende kwesties nog niet zijn afgewikkeld, brengt niet zonder meer met zich dat in het belang van kind het ouderlijk gezag aan een van de ouders moet worden toegekend. De lezingen van partijen over hetgeen gebeurd is in 2005 lopen volstrekt uiteen. Weliswaar is er een proces-verbaal van aangifte van mishandeling door de vrouw, maar heeft de officier van justitie besloten om geen verder gevolg te geven aan de zaak wegens onvoldoende bewijs. Overige bewijsstukken voor de stelling van de vrouw zijn niet overgelegd. De onderhavige echtscheidingsprocedure leent zich ook niet voor een onderzoek naar de gebeurtenissen in Marokko. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld dat het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen na de echtscheiding niet in stand kan blijven, zodat haar verzoek zal worden afgewezen. De man heeft verzocht een omgangsregeling vast te stellen van een weekeinde per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en gesteld dat de man het kind zal ontvoeren naar Marokko, zoals hij reeds eerder heeft gedaan. De vrouw wijst erop dat de man een procedure in Marokko is gestart, waarmee hij wil bewerkstelligen dat het kind daar zal verblijven. Niet aannemelijk is gemaakt dat de man de intentie heeft om het kind naar Marokko te ontvoeren. De man heeft ter zitting verklaard dat hij de procedure in Marokko is gestart omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat de vrouw en het kind daar verbleven. Hij zal deze procedure intrekken, aangezien gebleken is dat de vrouw en het kind in Nederland verblijven. De rechtbank acht het dan ook niet wenselijk dat er in het geheel geen omgang tussen de man en het kind zou kunnen zijn. Gelet op de leeftijd van het kind, het belang van het kind bij contact met haar vader en het feit dat partijen niet of zeer slecht met elkaar communiceren ziet de rechtbank aanleiding een omgangsregeling vast te stellen die langzaam dient te worden opgebouwd. De rechtbank zal bepalen dat de man gerechtigd is tot omgang met zijn dochter 1 dagdeel per twee weken, te weten op een zaterdag of zondag gedurende vier uren. De rechtbank zal daarbij bepalen dat voorlopig, tot de verhoudingen tussen partijen genormaliseerd zijn, de contacten zullen plaatsvinden in het bijzijn van een familielid van de vrouw en een familielid van de man, die op de achtergrond aanwezig zullen zijn. De vrouw heeft verzocht tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage ten behoeve van de minderjarige. De man heeft zijn aanbod voor € 130,-- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ingetrokken, aangezien hij, hetgeen niet is weersproken door de vrouw, per 7 november 2006 een bijstandsuitkering in de zin van de Wet werk en bijstand ontvangt. Dit brengt mee dat de man geen draagkracht heeft om een bijdrage voor de minderjarige te betalen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen. De man heeft ter zitting zijn verzoek met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning ingetrokken nu dit op een misverstand berust. Zijn broer, wiens voornaam eveneens met een A begint maar geboren is in 1972, is huurder van de woning. Partijen hebben volgens de man nimmer in de echtelijke woning aan de [adres] gewoond. De woning dient slechts als postadres voor de man. De rechtbank is van oordeel dat voldoende weersproken is dat de woning als gemeenschappelijke echtelijke woning dienst heeft gedaan. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij bij de ouders van de man aan de [adres] te [plaats] hebben gewoond en nimmer samen hebben gewoond aan de [adres]. Voorts heeft de man ter onderbouwing van zijn stelling een huurovereenkomst met betrekking tot de [adres] overgelegd waarop vermeld staat dat zijn broer [naam] de huurder is van de woning aan de [adres] alsmede een afschrift uit het GBA waarop vermeld staat dat [naam broer], geboren in 1972, is ingeschreven op voormeld adres. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot toekenning van het huurrecht van de woning aan de [adres] af. Het verzoek met betrekking tot de verdeling is gemeenschappelijk onweersproken voor toewijzing vatbaar. Beslissing De rechtbank: Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2002 te [plaats], Marokko met elkaar gehuwd. Beveelt partijen over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen. Benoemt, tenzij partijen binnen veertien dagen na de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand anders overeenkomen, notaris mr. L.B.W.E. van der Putt te Haarlem of diens waarnemer of opvolger om de verdeling op een door hem te bepalen plaats en tijd te bewerkstelligen. Stelt de volgende regeling vast inzake de uitoefening van het omgangsrecht: man en minderjarige [naam]: - [naam kind], geboren op [datum] 2004 in de gemeente [plaats]; zijn gerechtigd omgang met elkaar te hebben - een dagdeel per veertien dagen, te weten een zaterdag of zondag gedurende vier uren, in aanwezigheid van een familielid van de vrouw en een familielid van de man. Verklaart deze beschikking, met uitzondering van de echtscheiding, uit¬voerbaar bij voorraad. Wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Udo de Haes en in het openbaar uit¬gesproken ter terechtzitting van 6 maart 2006, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lee als griffier.